Het licht dooft. Een kort moment van stilte. Dan, een uitzinnig, ovationeel applaus. Spelers en publiek hebben samen iets magisch meegemaakt: een prachtige, grappige of ontroerende scène die ontstaan is terwijl ‘ie al bezig was. Alleen: de zaal waar zich dit afspeelt is het dansvloertje van een kroeg. Een leeggeruimde rookruimte of in het beste geval een gehuurd buurttheater. En het publiek is niet alleen klein, maar bestaat ook nog eens uit wederom dezelfde groep vrienden, familie en collega-improspelers. Dat terwijl we toch een redelijk bruisende cultureel landschap hebben in de theaters van den lande. Waarom staat dáár (bijna) geen impro? Vier mogelijke verklaringen.