Hier een metafoor die ik graag gebruik in mijn impro-workshops: als improvisatoren zijn wij tegelijkertijd Poppen en Poppenspelers. In deze post leg ik graag uit wat ik daarmee bedoel, en waarom dit belangrijk is.
Bekijk het even zo: als acteur of speler zijn wij baas over ons personage. Wij acteurs improviseren, onze personages hebben geen script. In een toneelstuk is het de auteur die bepaalt wat een personage doet, hoe het zich gedraagt en wat dat personage drijft. Bij improvisatie ligt dat in de handen van de improvisator. Net zoals een pop letterlijk in de handen is van de poppenspeler. In die zin vervult de acteur op de scène twee rollen: die van Poppenspeler – die het personage “bestuurt” – en die van Pop, in de zin van het personage vertolken.
Nu vraag je je als lezer misschien af waar dit heen leidt? Welnu, de clou van het verhaal zit hem erin dat hoe je je gedraagt en hoe je reageert op het podium, afhangt van of je het bekijkt vanuit het standpunt van Poppenspeler of van Pop. En in mijn ervaring zijn improvisatoren zich hier vaak niet van bewust. Hieronder een (poging tot) analyse van de gevolgen.
Ruiterlijkheid
Vanuit het standpunt van de Poppenspeler verwacht ik van spelers dat ze zich een beetje ruiterlijk gedragen tegenover collega poppenspelers. Met ruiterlijkheid bedoel ik respect tonen voor de medespeler, of in het algemeen “fun om mee te spelen” zijn. Maar vanuit het standpunt van de Poppen is dat het laatste dat ik verwacht. Ik hou van personages (Poppen dus) die stelen, liegen, bedriegen, konkelfoezen, manoeuvreren, zich fout gedragen en noem maar op. Maar dat soort gedrag wil ik absoluut niet zien bij de acteurs (de Poppenspelers).
Niemand (als Poppenspeler) vindt het leuk om met een slechterik – iemand die als speler “tegen jou” werkt – in de scène te staan. Maar het publiek vindt het geweldig een slechterik (als Pop) op de scène te zien. Vooral dan als de goeden uiteindelijk overwinnen. Ik ben er overigens van overtuigd dat gebrek aan dit inzicht bij improspelers één van de redenen is waarom we (naar mijn bescheiden mening alvast) te veel huis-tuin-en-keuken-impro geserveerd krijgen.
Aanvaarden
Hier nog een misverstand: ik verwacht uiteraard dat (Poppen-) spelers de realiteiten die door anderen gezet worden aanvaarden – tenminste als algemene regel want ik geloof niet dat aanvaarden een dogmatische must is in impro. Dat laatste is overigens hier op improblog al eerder geargumenteerd.
Maar dat wil niet zeggen dat personages (Poppen) door de band klakkeloos hoeven te slikken wat er gebeurt. Een voorbeeld:
- A overvalt B met een handvuurwapen en eist portefeuille en horloge van B.
- Ik verwacht dat Poppenspeler B aanvaardt dat Pop B overvallen wordt, en dat het wapen ook echt is. Maar dat wil niet zeggen dat Pop B zomaar die situatie moet aanvaarden en zijn centen overdragen.
- Als Poppenspeler B aanvaardt dat zijn personage overvallen wordt, dan is het een perfect logische reactie van Pop B te redeneren van “Ik wil niet overvallen worden en ik wil mijn centen niet afstaan”.
- Als Pop B dan reageert in de zin van “Neen, neem mijn geld niet af, mijn kinderen hebben honger, ik ben vorige week ontslagen en met wat ik op zak heb moet ik de rest van de maand mijn familie te eten weten te geven” – dan lijkt mij dat een logische reactie waarin Poppenspeler B de realiteit van de overval aanvaardt, terwijl Pop B “neen” zegt.
Er zijn scholen en coaches die zweren bij het credo “zeg nooit neen” en in mijn ogen verwart dat credo vaak Poppen met Poppenspelers. Het credo van aanvaarden geldt voor de Poppenspeler, niet voor de Pop.
Vragen
Een ander credo dat her en der gepreekt wordt is “stel geen vragen”. Net als met aanvaarden geldt dat credo meer voor de Poppenspelers dan voor de Poppen. Een voorbeeld:
- A: Ik zorg wel voor de kinderen deze namiddag.
- B: Beweer je dat ik een slechte moeder ben?
Hier hebben we personage B dat met een vraag reageert op de uitspraak van personage A. Maar B – in de rol van Poppenspeler – zet eigenlijk de scène wel verder. Haar vraag duidt aan dat (op zijn minst B denkt dat) A vindt dat B een slechte moeder is. Wat eventueel impliceert dat B zelf twijfels heeft over haar moederschapskwaliteiten. Als op deze implicaties wordt verder gebouwd – ttz als deze aanvaard worden – dan helpt de vraag van B het spel wel degelijk verder. Poppenspeler B bouwt hier actief aan de scène, ook al lijkt het dat Pop B dat niet doet.
Vergelijk met volgend ietwat extreem voorbeeld:
- A: Wat wil jij doen vanavond?
- B: Kweenie. Wat wil jij doen?
In dit voorbeeld bouwen geen van de poppen(-spelers) ook maar iets op; dit zijn twee verloren lijnen dialoog in een voorstelling. Tenzij je speelt rond een suggestie zoals “besluiteloosheid”. Er bestaat een variant van de “geen-vragen-regel” en die luidt “stel geen open vragen” en die variant bevalt me meer. Een “gesloten vraag” is een “vraag” door een personage (Pop) maar een aanbod van de Poppenspeler. De slechte-moeder-vraag hierboven is daar een mooi voorbeeld.
Er bestaat overigens een leuke (short form) handle “Alleen maar vragen” waarin de enige toegestane dialogen vragen zijn, deze moeten gesloten zijn, en de Poppenspelers gaan er altijd van uit dat het antwoord op de vraag Ja is (zonder dat te zeggen). Het is één van mijn favoriete oefeningen, en met een beetje training ook geweldig leuk om op scène te spelen. Als oefening traint deze ook Poppenspelers gesloten vragen te verzinnen die het spel wel degelijk vooruit helpen.
Uitsmijter
De foto die aan deze post hangt heeft eigenlijk niets te maken met de inhoud van dit artikel. Deze komt uit een voorstelling van Quicksilver Productions met poppen, en we vonden het leuk de pianist een Muppet-Animal aan te meten aan het begin van de voorstelling.
Deze post is een vertaling van een artikel dat oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd werd onder de titel “Puppets and Puppeteers“.